De borstpas:
1. Stabiel staan 2. Bal ter hoogte van eigen borstkas houden 3. Duimen achter de bal, vingers gespreid 4. 1 stap voorwaarts zetten bij het werpen van de bal (zo kan men meer kracht zetten) 5. Armen gelijktijdig voorwaarts strekken en duimen naar onder roteren 6. Mikken op de borstkas van de medespeler |
|
De botspas:
1. Stabiel staan 2. Bal ter hoogte van eigen borstkas houden 3. Duimen achter de bal, vingers gespreid 4. 1 stap voorwaarts zetten bij het werpen van de bal (zo kan men meer kracht zetten) 5. Armen gelijktijdig schuin afwaarts strekken en duimen naar onder roteren 6. Bal laten botsen op 2/3 afstand tussen de pasgever en ontvanger 7. Zorgen dat de bal aankomt op de borstkas van de medespeler |
|
De overheadpas:
1. Voeten op schouderbreedte 2. Duimen achter de bal, vingers gespreid 3. Bal boven het hoofd in het gezichtsveld brengen, NIET achter het hoofd 4. De bal passen met twee handen 5. Tijdens de pas komen de voorarmen in het verlengde van de bovenarmen (voorwaarts strekken) 6. 1 stap voorwaarts zetten bij het werpen van de bal (zo kan men meer kracht zetten) 7. Duimen naar onder roteren 8. Zorgen dat de bal aankomt op de borstkas van de medespeler |
|
Het vangen van de bal:
1. Met 2 handen 2. Romp naar de bal richten 3. Naar de bal kijken 4. Ruit maken met wijsvingers en duimen en handen duidelijk zichtbaar maken 5. Duimen achter de bal plaatsen, zodat de bal niet kan doorschieten 6. Armen plooien bij contact met de bal 7. Gewicht naar achterste voet plaatsen en eventueel een stap naar achter zetten (om de snelheid van de bal af te remmen) |
|