Passen is één van de belangrijkste
onderdelen bij basketbal. Dit is immers de snelste manier om de bal naar een
andere plaats op het terrein te brengen. Passen is dus sneller dan dribbelen,
iets wat duidelijk uitgelegd moet worden aan kinderen.
Het is belangrijk aan te leren dat een pas met twee handen steeds verkozen wordt boven een pas met één hand. Bij een pas met twee handen kan men tot op het laatste moment de controle over de bal behouden, wat met één hand niet het geval is. Ook is de pas met twee handen veel nauwkeuriger dan de pas met één hand.
Het is belangrijk aan te leren dat een pas met twee handen steeds verkozen wordt boven een pas met één hand. Bij een pas met twee handen kan men tot op het laatste moment de controle over de bal behouden, wat met één hand niet het geval is. Ook is de pas met twee handen veel nauwkeuriger dan de pas met één hand.
De aan te leren passen in het lager
onderwijs zijn:
- De borstpas - De botspas - De overheadpas (pas boven het hoofd) |
|
De borstpas en botspas zijn de twee
meest gebruikte passen en moeten als eerste aangeleerd worden. Nadien kan men
de overheadpas aanleren dewelke vooral gebruikt om te passen over een grote
afstand.
Om een goede pas te geven moet men ook telkens rekening houden met de positie van de persoon naar wie men de bal wil passen.
- Een stilstaande speler: de bal werpen, zodat hij die kan vangen op borsthoogte.
- Een speler in beweging: de bal in de looprichting van de speler werpen, zodat hij niet moet vertragen of versnellen om de bal correct te vangen.
Om een goede pas te geven moet men ook telkens rekening houden met de positie van de persoon naar wie men de bal wil passen.
- Een stilstaande speler: de bal werpen, zodat hij die kan vangen op borsthoogte.
- Een speler in beweging: de bal in de looprichting van de speler werpen, zodat hij niet moet vertragen of versnellen om de bal correct te vangen.